Dit verslag werd integraal gepubliceerd in het VBK Magazine. Aangezien karperuitzettingen op afgesloten water, de aanpak en mogelijke gevolgen daarvan ‘hot items’ zijn in de karperwereld, publiceren we het op de VBK-site nogmaals, voor alle geïnteresseerden.
Verslag overleg uitzetbeleid karper op openbaar afgesloten water
Woensdag 17 juli 2013; 13h30 – 16h00
Aanwezig:
Alain Dillen; visserijbioloog Agentschap Natuur en Bos (voortaan: ANB) Oost-Vlaanderen
Luc Samsoen; visserijbioloog Oost-Vlaanderen, van het Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek (PCM)
Rudi Yseboodt: visserijbioloog ANB Antwerpen
Patrick Bauwens: provinciale visserijcommissie (voortaan PVC) Oost-Vlaanderen en ere-voorzitter/oprichter Vereniging van Belgische karpervissers vzw (voortaan VBK)
Filip Matthys: PVC West-Vlaanderen en bestuurslid belangenvereniging verantwoord karperbeheer
Alijn Danau: bestuurslid en redacteur VBK
Mark Hoedemakers: PVC Limburg en voorzitter VBK
Kim Corten: zaakvoerder viskwekerij Corten nv
Verontschuldigd:
Peter Van Ackere: zaakvoerder viskwekerij Aquality
Vraag: Welke zijn de invloeden op het autochtoon karperbestand bij het introduceren van jonge kweekkarper?
Brengt de aanwezigheid van pas uitgezette kweekvissen stress teweeg onder het origineel bestand, en zo ja, wat is de invloed van die stress op karper?
Kim bevestigt meteen dat er met zekerheid stress optreedt wanneer een bestaand bestand plots vergroot wordt. Meerdere factoren spelen hierin mee. Zoals; de grootte van het water, de grootte van het origineel bestand, de hoeveelheid uitgezette vis.
Rudi stelt de vraag; ‘hoe definieer je stress?’. Hij maakt de vergelijking met de vissoort forel. Daar reageren reeds eerder uitgezette regenboogforellen nadrukkelijk bij het uitzetten van ‘nieuwe’ forellen. Deze forellen sluiten aan, en zwemmen mee met de uitgezette forellen. Dit gedrag is een vorm van stress, maar dan wel positieve stress. Stress hoeft niet noodzakelijk negatief te zijn. Denk bijvoorbeeld ook aan ‘vluchtgedrag’ bij eventueel gevaar.
Alain geeft twee gevolgen van negatieve stress: groeivertragend en een dalende conditie. Verder stelt Alain zich de vraag of stress tijdelijk is?
Luc verwijst naar een artikel uit Visionair. Daarin staat dat de (schommelende) waterkwaliteit ook voor stress kan zorgen (Ph-waarde, enz).
Ontstaat er voedselconcurrentie, en zo ja; wat zijn hiervan de gevolgen op het origineel bestand?
Rudi geeft aan dat voedselstress pas optreedt na weken, maanden. De gedachtengang dat autochtone karpers op relatief korte termijn sterven ten gevolge van voedselconcurrentie is weinig waarschijnlijk, zeker indien het niet om massale uitzettingen gaat.
Adaptatievermogen (het vermogen om zich aan te passen aan een nieuwe omgeving) en overleving (predatorbestandigheid bijv.). Wat is het ideale uitzetgewicht of -lengte?
Mark schetst de huidige situatie; OVL, WVL en Antwerpen kiezen voor K2 en K3, Limburg trekt bewust de kaart K1 (éénzomerige karper).
Filip merkt op dat er enige nuance/voorzichtigheid moet genomen worden bij het gebruik van de termen K1, K2, K3 enz. Een K3 weegt het ene jaar anderhalve kilogram, het jaar erop kan dat zomaar drie kilogram zijn. De laatste jaren was er een merkbaar verschil tussen lichtingen/leveranciers.
Mark laat een ballonetje op voor wat betreft de voedselvoorkeuren tussen K1 en K3 (terugdenkend aan stress tgv voedselconcurrentie).
Rudi verklaart de stelling: ‘hoe jonger hoe beter’. Jonge(re) vissen hebben een groter adaptatievermogen. Ook heb je simpelweg meer stuks per kilogram. De overlevers daarvan zijn vaak – zoniet altijd – de sterksten. Rudi stelt de aanwezigen ook de vraag of er een reden is dat op bepaalde waters geen éénzomerige vissen aangetroffen worden? Is de aanwezige biotoop (opgroeihabitat) van dat bepaald water wel geschikt voor ‘kleine/jonge’ vissen? Is het vanuit dat oogpunt wel raadzaam om éénzomerige vissen uit te zetten op dergelijke waters?
Mark merkt op dat bij ideale (weers)omstandigheden een uitzetting van kleinere vis (groter aantal stuks) onverwacht succesvol kan zijn. Bestaat het risico dan op overbezetting?
Filip stelt de vraag aan Alain en Rudi of er binnen het herbepotingsplan (PVC) een onderscheid/opsplitsing kan gemaakt worden in uitzetlengte/gewicht voor afgesloten waters en open water? Alain zal die vraag voorleggen aan Kristof Vlietinck (centrale dienst visserij).
Luc geeft aan verder te blijven werken met de norm 5kg/ha, en dit om de vijf jaar in het teken van onderhoudsuitzettingen. Filip vraagt of die norm wel realistisch is bij open water? Het is immers niet realistisch om de oppervlakten van dokken, zwaaikommen mee in rekening te brengen, gezien vaak enkel de oeverzones voor karper aantrekkelijk zijn en effectief ingenomen worden door karper. Alain schetst een visstandopname waarbij zowat alle vis waargenomen werd op een diepte van 8 meter (terwijl het dok merkbaar dieper was, maar geen indicatie van vis op de bodem). Mogelijks op de grens tussen brak en zoet. Rudi merkt op dat de oppervlaktes van dokken en zwaaikommen eventueel in mindering gebracht kunnen worden bij het berekenen van de totale (nuttige) wateroppervlakte.
Besluit: Aankomende winters zal op afgesloten water de kaart van éénzomerige pootkarper getrokken worden. Dit speelt vooral in OVL (Schelde- en Leiemeanders). Ook Rudi (provincie Antwerpen) is bereid om mee in het experiment te stappen, en zal dit overleggen met de PVC. Evaluatie binnen 2-3 jaar.
Vraag: Wat zijn de voor- en nadelen van winteruitzettingen tegenover zomeruitzettingen? Is het wettelijk haalbaar om van de traditionele winteruitzettingen af te stappen?
Alijn schetst de nadelen van winteruitzettingen. Het ontbreken natuurlijk voedsel, vissen zoeken elkaar op in koudere periodes (verhoogde kans op overdracht virus, bacterie) enz.
Kim is resoluut. Zomeruitzettingen zijn financieel niet slim. Simpelweg omdat de risico’s te hoog zijn. Met voorsprong de belangrijkste factor in dit hele verhaal: de slijmhuid van de karper. In het najaar is die beschermende slijmhuid op zijn dikst, taaist. In de warmere periode is die slijmhuid kwetsbaar. Luc geeft aan dat het risico op schimmelaantasting in de lente en zomer opvallend hoger is dan in het najaar (oktober – november).
Rudi merkt op dat de algemene conditie en de dikte van de slijmhuid doorslaggevend is bij het manipuleren van karperachtigen. Bij het afvissen, stockeren en leveren zijn de manipulatieve handelingen zeer hoog.
Kim geeft tevens aan dat naast de slijmhuid ook de vetlaag hoger is in het najaar. Die vetlaag fungeert eveneens als een soort van bescherming bij o.a. het sorteren van de vis. Kim geeft nogmaals aan dat kweekvissen (niet alleen karper dus) altijd verzwakt/afgezwakt uit de zomer komen. Ook het transport van karper in de zomer is geen slimme zet. Enerzijds het verhaal ‘slijmhuid’, anderszijds is de ontlasting in de zomer merkbaar hoger, waardoor de hoeveelheid vis per bak/container ruim de helft lager is dan bij wintertransport. Naast het verhoogde risico op sterfte, jaagt dit ook de kostprijs de hoogte in.
Luc geeft aan dat de factor stress merkelijk hoger is bij voorjaars- en zomerleveringen. Reden hiertoe is het verschil in waterwaardes (Ph, zuurstof, temperatuur, …). Die verschillen zijn een pak hoger in de zomer. In diezelfde context stelt Rudi dat het uitzetten op kouder water (dan het oorspronkelijke water) altijd in het voordeel is.
Alijn vraagt aan Kim wanneer hun kwekerij start met afvissen. Corten start het afvissen pas nadat de vissen twee weken gestopt zijn met voedselopname. Pas dan is er amper nog afscheiding van afvalstoffen in de stockeringsruimte.
Besluit: de ideale periode om karper uit te zetten is vanaf oktober (afhankelijk van de op dat moment heersende temperaturen) tot maart (op voorwaarde dat het dan nog koud genoeg is).
Vraag: Hoe groot is de kans op het verspreiden van een virus bij uitzetten van karper? Kunnen ook andere karperachtigen (voorn, zeelt, winde, …) virussen verspreiden die schadelijk zijn voor karper?
Patrick schetst de huidige situatie (en feitelijke aanleiding tot dit overleg). Sterfte na uitzetting op diverse Leie- en Scheldemeanders. Op sommige meanders die bepoot werden is geen sterfte opgetreden, idem voor de feitelijke rivier (de Leie). Verder is het volgens Patrick opvallend dat er zelden of nooit uitgezette kweekvissen aangetroffen worden tussen de kadavers. Terwijl net die ‘pootspiegels’ enigszins verzwakt werden uitgezet (verstoorde passiviteit in de winter enz.). Alain stelt dat mogelijks net het omgekeerde waar is. Dankzij een uitgebalanceerd/evenwichtig voedselaanbod gaan kweekkarpers misschien wel sterker de winter en vroege voorjaar in?
Alain geeft mee dat enkele jaren terug telkens enkele levende dieren uit de kwekerij aangeleverd werden (veterinair centrum Merelbeke) ter onderzoek op de aanwezigheid virussen. Filip heeft die ervaring in West-Vlaanderen. Corten laat ook systematisch levende vissen onderzoeken (Universiteit Wageningen). Volgens Alain is de overgrote meerderheid van de onderzochte vissen drager van een bacterie of virus. Filip bevestigt dit; in een gesprek met Anton Bynens vertelde Anton dat we ons niet of amper realiseren hoeveel vissen er in België en Nederland drager zijn van een virus of bacterie. Een volledig ‘cleane’ vis blijkt op vandaag niet realistisch.
Rudi maakt een belangrijke opmerking. Karpers die een uitbraak van bijv KHV overleven, zijn achteraf vaak resistent tegen een volgende aanval van KHV. Die resistentie is tijdelijk (enkele jaren). Dit heeft gedeeltelijk met mutatie van het virus te maken. Filip vraagt naar extra toelichting in deze. Rudi maakt de vergelijking met griep. Het griepvirus is er iedere winter opnieuw. De ‘vorm’ van dat virus is echter iedere keer weer anders. Het vaccin is bijgevolg ook iedere winter aangepast aan de gemuteerde versie van het huidige griepvirus. Of concreet; een karper die recent een aanval van KHV overleefde, en bijgevolg resistent is voor KHV, kan alsnog sterven wanneer bijvoorbeeld een variant (uit het Oostblok afkomstig bijv.) van KHV geïntroduceerd wordt.
De vraag wordt het gesteld of de recente sterftes op de afgesloten meanders nu het gevolg zijn van een virus of bacerie, dan wel een andere oorzaak hebben. De visserijbiologen geven aan dat het sterftebeeld een oorzaak kan aanduiden. Voorjaarssterfte (tgv oa zuurstoftekort) kenmerkt zich door het plots aandienen van dode vissen (vissen zijn vaak al een tijdje dood vooraleer ze gevonden worden). Bij een virusuitbraak nemen de sterfgevallen exponentieel toe in de tijd. Tot een belangrijk deel van het bestand gestorven is. Eveneens opvallend bij een virusuitbraak is het opmerken van stervende vissen (lome zwembewegingen, evenwichtstoornissen, enz).
Concreet zijn er op Machelen en De Sterre (Eine) stervende vissen aangetroffen, op Puyenbroeck en Gottem was dat nadrukkelijk niet het geval. In de rand merkt Luc op dat er na de sterfte op Puyenbroeck van een vijftigtal volwassen karpers geen echte verschuivingen in het vangstbeeld (verplichte vangstregistratie op Puyenbroeck) op te tekenen vallen. Alijn bevestigt dit gegeven; na sterfte van de toplaag zijn er onmiddellijk andere vissen (lager op de piramide) die op korte termijn doorgroeien naar de toplaag van het bestand.
De visserijbiologen benadrukken nogmaals dat ook andere vissoorten schadelijke virussen kunnen verspreiden (voorbeeld; sterfte van karper op Rivierenhof na een uitzetting van graskarper). Luc merkt op dat het artikel in Visionair deze stelling niet bevestigt, vermits gesteld wordt dat het SVC-virus wel al aangetroffen werd bij zilverkarper, grootkopkarper, graskarper en Europese meerval. Andere karperachtigen worden niet vermeld.
Alijn merkt een opvallend stijgende tendens de afgelopen tien jaar. Rudi bevestigt, en schakelt verspreiding via bijvoorbeeld vogels niet uit.
Alijn geeft aan dat er in Israël een vaccin tegen KHV ontwikkeld werd. Zowel Kim als de visserijbiologen bevestigen dit. Behandelen met dit vaccin is praktisch moeilijk te realiseren (iedere vis dient individueel behandeld te worden) en verspreiding/gebruik ervan is in Europa is niet toegestaan.
Afrondend geeft Alijn nog mee dat het VBK steevast hun karper aankoopt (bepoten water in VBK-beheer) in Frankrijk. Het vermoeden is dat Franse kwekers geen invloeden van buitenaf toestaan. Ze beschikken immers zelf over voldoende ruimte. Ook het gegeven chauvinisme speelt mogelijks mee hierin. Kim relativeert, en geeft mee dat ook Franse kwekers invoeren wanneer zij zelf niet aan de vraag kunnen voldoen.
Antwoord: op vandaag is het moeilijk aantoonbaar of een sterfte het gevolg is van een virusuitbraak. Belangrijk is het sterftebeeld goed te inventariseren, en de bevoegde instanties bijzonder snel op de hoogte te brengen. Andere vissoorten kunnen virussen of bacteriën verspreiden.
Vraag: kan een viskwekerij een aparte kweek opzetten voor herbepotingen in opdracht van de overheid/PVC?
Filip vraagt aan Kim of het realistisch is om hun eigen opbrengst (eigen kweek) of een gedeelte daarvan te reserveren voor uitzettingen in opdracht van de PVC. Kim geeft aan dat dit moeilijk haalbaar is. Er spelen immers flink wat factoren mee. In 2012 was er omwille van het koude voorjaar (onderbroken paai) en vaak bewolkte zomer sprake van een nul-oogst. Gezien de kwekers vastzitten aan een contract (met boetesysteem) met de overheid, dient er bij een tegenvallende oogst vis geïmporteerd te worden. Filip vraagt terloops of het klopt dat de kwaliteit van het kuit en de hom in kwaliteit afneemt naarmate het ouderdier de leeftijd van 7 à 8 jaar bereikt heeft. Zowel de visserijbiologen als Kim bevestigen dit.
Rudi schetst een mogelijke piste: Bij een voldoende hoge natuurlijke reproductie (op de kwekerij Corten) kan de hoeveelheid voor de PVC’s (die een aanbesteding hebben bij Corten) gereserveerd worden voor de PVC’s. Wanneer er geen of onvoldoende eigen kweek is, worden de uitzettingen (op afgesloten water!) uitgesteld. Alle aanwezigen kunnen zich hierin vinden. Dit voorstel zal op de betrokken PVC’s (Antwerpen en OVL) besproken worden.
Antwoord: Neen, een kweker kan geen aparte kweek opzetten voor leveringen aan de overheid. Dit is financieel niet haalbaar en van te veel factoren afhankelijk. Het voorstel wordt gelanceerd om bij een voldoende hoge opbrengst te leveren uit eigen oogst, bij een tekort aan eigen kweek, worden de uitzettingen uitgesteld tot de daaropvolgende winter.
Vraag: kan het visteeltcentrum van de overheid te Linkebeek een aparte – afgesloten – kweek opzetten van (fraai beschubde) spiegelkarper?
Alain licht toe dat in Linkebeek enkel gekweekt wordt met vissoorten die door andere kwekerijen niet of nauwelijks geleverd kunnen worden (kwabaal, …) en waaraan bijzondere eisen worden gesteld i.f.v. bijvoorbeeld herintroductie. De overheid zal met andere woorden geen kweekprogramma opzetten van/voor vissoorten die courant in de handel verkrijgbaar zijn.
Antwoord: Linkebeek is geen haalbare piste in het verhaal ‘aanleveren pootkarper’.
Sluiting
Mark bedankt alle aanwezigen voor hun positieve bijdrage/inbreng. Mark geeft aan dit overleg als bijzonder positief ervaren te hebben. Waar hij op bijv. gemeentebesturen steeds vanuit de verdediging moet werken, was het een genoegen om dit keer als volwaardig speler in het gesprek betrokken te worden.
Verslag: Filip Matthys